Hoofdstuk 3

 

 

Iedereen, behalve Ingrid, stond zichtbaar te rillen, John Kendall incluis. Alle gezichten waren blauwachtig bleek en pijnlijk vertrokken.

'God,' zei Fiona, 'dat was een verschrikking.'

Ze was ouder dan ik had gedacht. Eerder in de veertig dan in de dertig. Ze zag er absurd uit in de zak van Ace Cleaners, die bijna tot haar knieën reikte en haar armen insloot.

'Help me uit dit rotding,' zei ze. 'En sta verdomme niet te lachen.'

Harry trok gedienstig de zak van de stomerij over haar hoofd omhoog, waarbij hij haar gebreide muts meenam zodat haar dikke, zilverblonde haar zichtbaar werd. Als een coup de théatre werd ze van een schipbreukelinge ge­transformeerd in een zelfverzekerde, charismatische vrouw in rijbroek en blauwe blazer, met daaronder half zichtbaar het witte sweatshirt met col.

Ondanks haar lengte waren de mouwen haar nog veel te lang, wat naar het scheen een geluk was geweest, daar het haar de mogelijkheid had gegeven haar handen erin te stoppen en ze als wanten te gebruiken. Ze staarde mij door de keuken heen aan, nieuwsgierig de man bekij­kend wiens kleren ze droeg, en ze zag waarschijnlijk een tamelijk lange, tamelijk slanke, tamelijk jonge man met bruine ogen in spijkerbroek, rode trui en uit de toon val­lend smokingjasje.

Ik glimlachte tegen haar, waarop ze, de bewondering op mijn gezicht opmerkend, een herlevende blik over haar andere onverwachte gasten liet gaan en naar de enorme rode Aga-kachel liep die het hele vertrek ver­warmde. Ze lichtte het deksel op, waardoor golven hitte naar buiten stroomden. Haar slechte humeur van onder­weg was verdwenen en ze het zich als een verstandige, doortastende vrouw zien.

'Iets warms te drinken,' zei ze op gedecideerde toon. 'Harry, zet water op en pak een paar kroezen.'

Harry, ongeveer van mijn lengte, maar blond en met blauwe ogen, deed wat hem gezegd werd alsof hij eraan gewend was gecommandeerd te worden en haalde ook lepeltjes, poederkoffie en suiker te voorschijn. In mijn blauwe badjas gehuld zag hij eruit om naar bed te gaan - en ook hij was ouder dan ik had gedacht. Hij en Fiona wekten de indruk dat ze in goeden doen verkeerden en wellicht rijk waren. De keuken was groot en persoonlijk, een woonkeuken met allerlei moderne snufjes, en hun manier van doen en van praten bezat de nonchalante zelfverzekerdheid van een niet onbemiddelde maat­schappelijke positie.

Mackie ging onzeker aan de grote tafel in het midden zitten, terwijl ze voorzichtig haar slapen betastte.

'Ik keek naar het paard,' zei ze. 'Ik moet met mijn hoofd tegen de voorruit zijn geslagen. Is de jeep in orde?'

'Lijkt me niet,' zei Harry onverstoord. 'Hij ligt in de sloot en die zal morgen wel weer dichtgevroren zijn. Het portier aan mijn kant werd ingedeukt toen we kantelden. Er stroomde smerig slootwater naar binnen.'

'Verdomme,' zei Mackie mat. 'Ook dat nog.'

Ze dook, nog steeds hevig rillend, weg in haar gewatteerde beige mantel en het was moeilijk te zeggen hoe ze er warm en lachend uit zou zien. Het enige dat te zien was waren de rossige krullen op haar voorhoofd, met er­onder gesloten ogen, bleke lippen en van ontsteltenis verstrakte spieren.

'Is Perkin thuis?' vroeg Fiona haar.

'Ik dacht het wel. God, ik hoop het maar.'

Fiona, die zich vlugger herstelde dan de anderen, mis­schien omdat ze in haar eigen huis was, liep naar een tele­foon aan de wand en sloeg een paar toetsen aan. Perkin, wie dat ook mocht zijn, nam kennelijk op en ze gaf hem een opsomming van het slechte nieuws.

'Jawel,' herhaalde ze, 'ik zei dat de jeep in een sloot ligt... in die holte meteen over de top van de heuvel nadat je van de A34 bent afgeslagen... Ik weet niet wiens paard het is, verdomme... Nee, we hebben een afgrijselijke dag bij de rechtbank gehad. Hoor eens, kun je hierheen ko­men en iedereen ophalen? Mackie mankeert niets, ze heeft alleen haar hoofd gestoten... Bob Watson en zijn vrouw zijn ook bij ons... Ja, we hebben de schrijver opge­haald, die is hier ook. Kom nu maar, Perkin, in gods­naam. Hou op met dat gezever.' Ze legde de hoorn met een klap neer.

Harry goot kokend water op de poederkoffie in een rij­tje kroezen en pakte toen in één hand een melkkarton en in de andere een fles cognac, zodat iedereen kon kiezen wat hij wilde. Iedereen, met uitzondering van Ingrid, koos cognac en wat Harry een flinke scheut noemde deed de koffie voldoende afkoelen zodat hij te drinken was.

Buiten, in de vrieskou, zou alcohol niet zo'n best idee zijn geweest, maar nu namen de hevige rillingen bij ie­dereen geleidelijk aan af tot ze geheel ophielden. Bob Watson zette zijn pet af en zag er opeens jonger uit, een kleine, stevige man met dun bruin haar en een terugke­rend zweempje onafhankelijkheid. Je kon nog steeds zien hoe hij er als schooljongen moest hebben uitgezien, met bolle wangen en een neiging tot onbeschaamdheid, die hij echter voldoende in toom wist te houden om geen moeilijkheden te krijgen. Hij had Harry een leugenaar genoemd, maar zo zacht dat hij het niet kon horen. Dat tekende Bob Watson zo'n beetje, dacht ik.

Ingrid bekeek, bijna geheel schuilgaande in mijn ski-pak, de wereld om zich heen vanuit een tamelijk mager maar niet onknap gezicht en sniffelde met geregelde tus­senpozen. Ze zat naast haar man aan tafel, zwijgend en eeuwig in zijn schaduw.

Harry stond met zijn rug naar de Aga zijn handen om zijn kroes te warmen en keek mij met glinsterende ogen van vermaak aan, wat, indien hij niet onder druk stond vanwege het afleggen van een getuigenis, zijn normale instelling leek te zijn.

'Welkom in Berkshire,' zei hij.

'Reuze bedankt.'

'Ik zou bij de jeep zijn gebleven en gewacht hebben tot er iemand langskwam,' zei hij.

'Ik had inderdaad gedacht dat er wel iemand langs zou komen,' gaf ik toe.

'Ik hoop dat het paard niets mankeert,' zei Mackie, als­of ze aan niets anders kon denken. Ik had de indruk dat het geen van de anderen veel kon schelen of de oorzaak van hun ellende het overleefd had en ik verdacht, mis­schien ten onrechte, Mackie ervan dat ze alleen maar over het paard bleef doorzaniken om ons in te prenten dat het ongeluk niet haar schuld was geweest.

Ook inwendig warmden we allengs op en iedereen zag eruit of ze op kamertemperatuur waren gekomen, net als wijn. Ingrid schoof de capuchon van mijn skipak naar achteren, waardoor zacht, vaalblond haar te voorschijn kwam dat dringend een kam behoefde.

Niemand had veel zin om te praten en de sombere stemming van voor de botsing keerde min of meer terug, en daarom was het een opluchting toen het geluid van banden, geklap van autoportieren en naderende voet­stappen de komst van Perkin aankondigden.

Hij was niet alleen. Als eerste kwam Tremayne Vickers de keuken binnen, die met zijn luide stem en overweldi­gende persoonlijkheid de bedrukte groep koffiedrinkers uit hun lethargische houding wekte.

'Je hebt er weer een mooi zootje van gemaakt, hè?' bul­derde hij smalend, maar toch niet geheel en al onvrien­delijk. 'De wegen waren zeker te veel voor je, eh?'

Mackie diste verwerend haar verhaal op over het paard, alsof ze tevoren alleen maar gerepeteerd had.

De man die achter Tremayne aan binnenkwam zag eruit als zijn evenbeeld - dezelfde lengte, dezelfde li­chaamsbouw, in wezen hetzelfde gezicht, maar zonder het onbehouwene van Tremayne. Als dat Perkin was, dacht ik, dan moest hij Tremaynes zoon zijn.

Het evenbeeld zei kwaad tegen Mackie: 'Waarom ben je niet omgereden? Je had toch verstandiger moeten zijn en niet die kortere weg moeten nemen.'

'Vanochtend was hij nog goed berijdbaar,' zei Mackie, 'en ik neem die weg altijd. Het kwam door dat paard... '

Tremaynes ogen bleven op mij rusten. 'Je bent dus ge­komen. Mooi. Ken je iedereen al? Mijn zoon Perkin. Zijn vrouw, Mackie... '

Ik had zonder meer aangenomen dat Mackie ofwel Tremaynes eigen vrouw was, of misschien zijn dochter - aan een schoondochter had ik niet gedacht.

'Waarom draag je in 's hemelsnaam een smoking?' vroeg Tremayne, mij verbaasd aanstarend.

'We waren kletsnat door die sloot,' legde Harry kort uit. 'Je vriend de schrijver heeft ons droge kleren geleend. Zelf heeft hij zijn smokingjasje aangetrokken. Dat ver­trouwde hij mij niet toe, de goochemerd. Wat ik hier aan­heb is zijn badjas. Ingrid heeft zijn skipak. Fiona is van top tot teen in zijn kleren gehuld.'

Tremayne trok heel even een verbijsterd gezicht, maar besloot niet door te vragen. In plaats daarvan vroeg hij aan Fiona of ze zich bij het ongeluk bezeerd had. 'Fiona, mijn lieve schat...'

Fiona, zijn lieve schat, stelde hem gerust. Hij gedroeg zich een tikje schalks tegenover haar, wat zij op onge­dwongen wijze beantwoordde. Ze had op alle mannen dat effect, veronderstelde ik - een neiging tot flirten.

Perkins informeerde wel wat laat hoe het met Mackies hoofd ging en toonde zich op onbeholpen wijze bezorgd na zijn lompe kritiek. Mackie wierp hem een matte, be­grijpende glimlach toe en ik kreeg heel even de indruk dat zij degene was die in dat huwelijk de toegeeflijkste was, die overal voor zorgde, die verstandiger was dan haar uiterlijk knappe kindmannetje.

'Toch blijf ik het dom vinden dat je die weg genomen hebt,' zei hij. Zijn reactie op haar letsel was dat hij het haar nog steeds bleef verwijten, maar ik vroeg mij af of het in werkelijkheid niet een reactie op de schrik was, zo­als ouders die een kind dat verdwaald maar teruggevon­den is een klap geven. 'En er moet bij de afslag trouwens een bord van de politie hebben gestaan dat de weg is af­gesloten. Dat is al sinds een uur of twaalf zo, toen die twee auto's tegen elkaar aan zijn geslipt.'

'Er stond geen bord,' zei Mackie.

'Toe nou, je zult het wel niet gezien hebben.'

'Er was geen bord te bekennen,' zei Harry en we vielen hem allemaal bij dat we niets gezien hadden.

'Niettemin...' Perkin gaf niet op.

'Hoor eens,' zei Mackie, 'als ik het nu weer zou moeten rijden, zou ik er niet langsgaan, maar de weg zag er goed uit en ik was er 's ochtends ook langsgekomen, dus ik nam hem gewoon en daarmee basta.'

'Het paard hebben we wel allemaal gezien,' zei Harry lijzig en je kon aan de droge humor in zijn stem horen hoe hij over Perkins gedrag dacht.

Perkin wierp hem een verwarde blik toe en staakte zijn gekift tegen Mackie.

Tremayne zei: 'Gedane zaken nemen geen keer,' alsof hij zijn levensfilosofie verkondigde, en voegde eraantoe dat hij de politie zou bellen zodra hij thuis was, wat nu niet lang meer zou duren.

'Wat je kleren betreft,' zei Fiona tegen mij. 'Zal ik ze naar de stomerij sturen, tegelijk met al onze natte spul­len?'

'Nee, doe geen moeite,' zei ik. 'Ik kom ze morgen wel ophalen.'

'Goed.' Ze glimlachte even. 'Ik snap heus wel dat we je dankbaar moeten zijn. Denk niet dat we dat niet besef­fen.'

'Wat niet beseffen?' vroeg Perkin.

Harry zei op zijn manier: 'De knaap heeft ons uit han­den van de ijsman gered.'

Van de wat?'

Ingrid giechelde. Iedereen keek haar aan. 'Sorry,' fluis­terde ze en kroop meteen weer in haar schulp.

'Van de dood heel waarschijnlijk,' zei Mackie nadruk­kelijk. 'Laten we naar huis gaan.' Ze stond op, kennelijk een stuk opgeknapt door de warmte en de koffie met een fikse tik, en ook opgelucht, leek het mij, dat haar schoon­vader haar man niet was bijgevallen in zijn gefoeter. 'Wie van ons gaat er morgen terug naar Reading?' vroeg ze langzaam.

'O god,' zei Fiona. 'Ik was het even vergeten.'

'Iemand van ons moet erheen,' zei Mackie, maar het was duidelijk dat niemand er veel zin in had.

Harry verbrak de stilte. 'Ik ga wel. Ik neem Bob mee. Fiona hoeft er niet heen, evenmin als Ingrid. Mackie... ' Hij zweeg.

'Ik ga met je mee,' zei ze. 'Dat ben ik hem verschul­digd.'

Fiona zei: 'Ik ook. Hij is per slot van rekening mijn neef. Hij verdient onze steun. Hoewel, na wat Harry van­daag geflikt heeft weet ik niet of ik hem nog wel onder ogen durf te komen.'

'Wat heeft Harry geflikt?' vroeg Perkin.

Fiona haalde haar schouders op en ging er niet verder op in. 'Laat Mackie je dat maar vertellen.' Het leek erop dat ze Harry zelf naar hartelust kon uitfoeteren, maar dat ze niet van plan was hem voor de leeuwen te gooien. Harry zou na ons vertrek ongetwijfeld nog heel wat naar zijn hoofd krijgen en keek schichtig naar zijn vrouw met een mengeling van vrees en berusting.

'Laten we gaan,' zei Tremayne. 'Kom mee, Bob.'

'Jawel, mijnheer.'

Bob Watson was de hoofdstalknecht van Tremayne, herinnerde ik mij. Hij en Ingrid liepen naar de deur, ge­volgd door Mackie en Perkin. Ik zette mijn kroes neer en bedankte Harry voor de opkikker.

'Kom morgen om deze tijd je kleren maar halen,' zei hij. 'Kom dan wat drinken. Een gewone borrel, geen me­dicinale.'

'Dank je. Graag.'

Hij knikte amicaal en Fiona ook, en ik pakte mijn wa­terdichte weekendtas en camerakoffer op en volgde Tremayne en de anderen naar buiten, weer de sneeuw in. Met zijn zessen propten we ons in een grote Volvo, Tremayne achter het stuur, Perkin naast hem, en Ingrid op Bobs schoot achterin met Mackie en mij. Aan het einde van het dorp stopte Tremayne om Bob en Ingrid te laten uitstappen, waarbij Ingrid mij een vluchtig glimlachje toewierp en zei dat Bob mijn pak en laarzen de volgende ochtend zou terugbrengen, als dat goed was. Allicht, zei ik.

Ze liepen een tuinhekje door naar een klein, vaag zichtbaar huis en Tremayne reed weer weg in de richting van het open veld, grommend dat hij door het proces zijn hoofdstalknecht opnieuw een dag kwijt zou zijn. Mackie noch Perkin zei een woord en ik had nog steeds geen idee waar het hele proces eigenlijk om ging. Ik had het gevoel dat ik hen nog niet goed genoeg kende om er­naar te vragen.

'Lijkt niet erg op een welkom, hè, John?' zei Tremayne over zijn schouder. 'Heb je een schrijfmachine meege­bracht?'

'Nee. Een potlood. En een bandrecorder.'

'Je zult het zelf wel het beste weten.' Hij leek daar ze­kerder van te zijn dan ikzelf was. 'We kunnen morgen­ochtend beginnen.'

Na zo'n anderhalve kilometer voorzichtig voortkrui­pen over een wegdek dat niet veel verschilde van dat waarop we verongelukt waren, draaide hij een imposant toegangshek in en hield stil voor een kolossaal huis, waar door de gordijnen heen vaag een groot aantal lichten scheen. Daar bewoners van grote huizen maar zelden de voordeur gebruikten, gingen we ook hier aan de zijkant naar binnen, maar ditmaal stonden we niet direct in de keuken, maar in een gezellig gestoffeerde hal met rond­om deuren.

'Verrekt koude avond,' zei Tremayne, terwijl hij door een deuropening links liep, achterom beduidend dat ik hem moest volgen. 'Kom binnen. Doe of je thuis bent. Dit is de familiezitkamer, waar je kranten kunt vinden, de telefoon, drank, dat soort dingen. Help jezelf maar aan alles wat je nodig hebt zolang je hier bent.'

De grote kamer zag er gezellig rommelig uit, niet aan kant, niet weloverwogen ingericht. Allerlei dessins en kleuren door elkaar, een heleboel foto's, een paar van de kerstdagen overgebleven kerststerren en een gloeiend houtvuur in een brede, stenen schouw.

Tremayne pakte de telefoon op en vertelde de politie in het kort dat zijn jeep in de sloot langs de weg lag, maar geen zorgen, er was niemand gewond, hij zou hem in de loop van de ochtend laten weghalen. Toen dat gebeurd was liep hij naar de haard en stak zijn handen uit om ze te warmen.

'Perkin en Mackie bewonen hun eigen deel van het huis, maar dit is de kamer waar we elkaar allemaal ont­moeten,' zei hij. 'Als je een boodschap voor iemand wilt achterlaten, prik je die maar op dat bord daar.' Hij wees naar een stoel waarop een prikbord stond dat veel leek op dat bij Ronnie op kantoor. Er zaten in het wilde weg rode punaises in geprikt, onder één waarvan een briefje beves­tigd was waarop met grote letters kortaf stond: TERUG  OM TE BIKKEN'.

'Dat is van mijn andere zoon,' zei Tremayne, terwijl hij de boodschap van een afstand las. 'Hij is vijftien. Onhan­delbaar.' Hij zei het echter op toegeeflijke toon. 'Ik denk wel dat je gauw ingeburgerd zult zijn.'

'En eh... mevrouw Vickers?' vroeg ik aarzelend.

'Mackie?' Hij klonk verbaasd.

'Nee... je vrouw?'

'O. O, ik snap het. Nee, mijn vrouw is ervandoor. Kan niet zeggen dat ik het erg vond. Ik ben alleen met Gareth, de jongen. Ik heb één dochter, getrouwd met een Frans­man, woont in de buurt van Parijs, heeft drie kinderen. Ze komen hier soms en zetten dan het hele huis op stel­ten. Zij is de oudste, dan komt Perkin. Gareth is een na­komertje.'

Hij deelde mij de feiten mee zonder zijn gevoelens te laten blijken, dacht ik. Daar zou ik verandering in moe­ten brengen, wilde ik er iets van terechtbrengen - maar misschien was het nog te vroeg voor gevoelens. Hij was blij dat ik er was, maar krampachtig, bijna nerveus, bijna nu we alleen waren - schichtig. Nu hij had wat hij wilde, nu hij zijn schrijver had gestrikt, leken de opwinding en bezorgdheid waarvan hij bij Ronnie op kantoor blijk had gegeven een stuk verminderd te zijn. De Tremayne van vandaag liep slechts op halve spanning.

Mackie kwam de kamer binnen en gaf hem zijn oude zelfvertrouwen terug. Ze had een ijsemmer bij zich en keek snel even naar haar schoonvader alsof ze zijn stem­ming wilde peilen, om te ontdekken of zijn in de keuken bij Fiona en Harry getoonde toegeeflijkheid nog intact was. Min of meer gerustgesteld liep ze met het ijs naar een tafel waarop een blad met flessen en glazen stond en begon een drankje te mixen.

Ze had haar gewatteerde mantel uitgetrokken en haar wollen muts afgezet en droeg een blauwe jersey jurk met kniehoge, gladde, zwarte laarzen. Haar kortgeknipte roodbruine haar lag in sierlijke krullen op haar welge­vormde hoofd en ze was nog steeds bleek, zonder lippen­stift of opgewektheid.

Het drankje dat ze mixte was gin-tonic, dat ze aan Tremayne gaf. Hij bedankte haar met een knikje, alsof ze dat wel vaker voor hem deed.

'En jij?' vroeg Mackie aan mij. 'John?'

'De koffie was erg lekker,' zei ik.

Ze glimlachte flauwtjes. 'Ja.'

Eerlijk gezegd had ik meer honger dan dorst. Doordat er geen water in het huis van de tante van mijn vriend was, had ik die dag, afgezien van de koffie, alleen maar wat brood met Marmite en twee glazen melk gehad, en zelfs die was half bevroren geweest in het karton. Ik be­gon te hopen dat het niet lang meer zou duren voor Gareth thuis zou komen 'om te bikken'.

Perkin verscheen met een vol glas met een bruine vloeistof die op Coca-Cola leek. Hij zonk in een van de fauteuils neer en begon weer te klagen over het verlies van de jeep, zonder in te zien dat hij blij mocht zijn dat hij zijn vrouw niet had verloren.

'Het rotding is verzekerd,' zei Tremayne ruw. 'De gara­ge kan hem morgenochtend uit de sloot trekken en zeggen of hij gerepareerd kan worden. Hoe dan ook, het is niet het einde van de wereld.'

'Wat moeten we zonder beginnen?' mopperde Perkin.

'Koop een andere,' zei Tremayne.

Deze simpele oplossing snoerde Perkin de mond en Mackie keek dankbaar. Ze ging op een bank zitten en trok haar laarzen uit, omdat ze, zoals ze zei, vochtig wa­ren van de sneeuw en ze ijskoude voeten had. Ze wreef haar tenen en keek naar mijn zwarte schoenen.

'Die schoenen van jou zijn bedoeld om mee te dansen,' zei ze, 'en niet om vrouwspersonen over het ijs te dragen. Het spijt me echt.'

'Dragen?' zei Tremayne fronsend.

'Ja, heb ik je dat niet verteld? John en Harry hebben me zo'n anderhalve kilometer gedragen, geloof ik. Ik kan me het ongeluk niet herinneren, want ik ben min of meer flauwgevallen en kwam vlak bij het dorp pas weer bij. Maar ik herinner me wazig dat ze me droegen... het is allemaal wat vaag... ik zat op hun polsen... ik wist dat ik er niet af mocht vallen... het was als in een droom.'

Perkin staarde eerst haar aan en toen mij. Niet erg in zijn hum, leek mij.

'Zal ik barsten,' zei Tremayne.

Ik glimlachte tegen Mackie en ze glimlachte terug, en dat stond Perkin blijkbaar nog minder aan. Ik moest op mijn tellen passen, dacht ik. Ik was hier niet om familie­wateren te beroeren, maar simpel om mijn werk te doen, nergens bij betrokken te raken en alles net zo achter te la­ten als ik het had aangetroffen.

Dankbaar voor de warmte van de haard trok ik het smokingjasje uit, dat ik op een stoel legde, en voelde mij minder het decadente overblijfsel van een orgie. Ik vroeg mij af hoe gauw ik fatsoenshalve op eten kon zinspelen. Als het niet vanwege de busprijs was geweest had ik mis­schien iets voedzaams zoals chocolade kunnen kopen. Ik zat erover te denken of ik Tremayne kon vragen het bus­kaartje te vergoeden. Pietluttige gedachten, mentale flau­wekul.

'Ga zitten, John,' zei Tremayne en wees naar een fau­teuil. Ik deed wat mij bevolen werd. 'Wat is er bij de rechtbank voorgevallen?' vroeg hij aan Mackie. 'Hoe is het verlopen?'

'Het was afschuwelijk.' Ze huiverde. 'Nolan zag er zo... zo kwetsbaar uit. De jury denkt dat hij schuldig is, daar ben ik van overtuigd. En Harry wilde toen het erop aan­kwam niet zweren dat Lewis dronken was...' Ze sloot haar ogen en slaakte een diepe zucht. 'Ik wilde bij god dat we dat vervloekte feest nooit gehouden hadden.'

'Gedane zaken nemen geen keer,' zei Tremayne neer­slachtig, en ik vroeg mij af hoe vaak ze die woorden van spijt al herhaald hadden.

Tremayne keek even naar mij en vroeg aan Mackie: 'Heb je John verteld wat er gebeurd is?' Ze schudde haar hoofd en hij lichtte mij voor een deel in. 'We hebben hier afgelopen jaar, in april, een feest gegeven om de overwin­ning van Top Spin Lob in de Grand National te vieren. Vieren! Er waren hier een hele hoop mensen, meer dan honderd, waaronder natuurlijk Fiona en Harry, die je ontmoet hebt. Ik train paarden voor ze. En Fiona's neven waren er, Nolan en Lewis. Dat zijn broers. Niemand weet met zekerheid wat er gebeurd is, maar aan het eind van de avond, toen de meeste mensen naar huis waren, is er een meisje om het leven gekomen. Nolan zweert dat het een ongeluk was. Lewis was erbij... die zou uit de doeken moeten kunnen doen wat er gebeurd is, maar hij beweert dat hij dronken was en zich niets kan herinneren.'

'Hij was dronken,' zei Mackie fel. 'Bob heeft getuigd dat hij dronken was. Bob zei dat hij hem in de loop van de avond meer dan twaalf glazen drank heeft ingeschon­ken.'

'Bob Watson speelde voor barman,' zei Tremayne te­gen mij. 'Dat doet hij altijd als we een feest hebben.'

'Het zal voorlopig wel het laatste zijn geweest,' zei Mackie.

'Staat Nolan terecht wegens moord?' vroeg ik tijdens de stilte die volgde.

'Wegens mishandeling, de dood ten gevolge hebben­de,' zei Tremayne. 'Het openbaar ministerie probeert op­zet te bewijzen, in welk geval het moord zou zijn. Nolans advocaten zeggen dat de aanklacht doodslag betekent, maar dat ze zullen proberen het op onopzettelijke dood door schuld te gooien, wat je nalatigheid of een stom on­geluk zou kunnen noemen. De zaak sleept nu al maan­den. Morgen zal het tenminste voorbij zijn.'

'Hij zal heus wel in hoger beroep gaan,' zei Perkin.

'Ze hebben hem nog niet schuldig bevonden,' wierp Mackie tegen.

'Mackie en Harry liepen samen de zitkamer van Mackie en Perkin binnen,' vertelde Tremayne mij, 'en zagen Nolan gebogen over het meisje staan, dat op de vloer lag. Lewis zat in een fauteuil. Nolan zei dat hij zijn handen om de hals van het meisje had gelegd om haar door el­kaar te schudden, en dat ze opeens slap in elkaar was ge­zakt, en toen Mackie en Harry haar probeerden bij te brengen, ontdekten ze dat ze dood was.'

'De patholoog-anatoom zei vandaag voor de recht­bank dat ze door wurging om het leven is gekomen,' zei Mackie, 'maar dat er soms maar heel weinig kracht voor nodig is om iemand te doden. Hij zei dat ze aan vagale beklemming gestorven is, wat betekent dat de nervus vagus, een van de hersenzenuwen, in zijn werking belem­merd wordt, wat blijkbaar vrij gemakkelijk kan gebeu­ren. De nervus vagus zorgt ervoor dat het hart blijft klop­pen. De patholoog zei dat het altijd gevaarlijk is om men­sen plotseling bij de hals te grijpen, zelfs voor de grap. Maar er is geen twijfel mogelijk dat Nolan woedend was op Olympia - zo heette ze - en dat was de hele avond al zo. Het openbaar ministerie kwam met iemand op de proppen die hem had horen zeggen: "Ik wurg het kreng," zodat hij met de gedachte moet hebben rondgelopen zijn handen om haar hals te leggen...' Ze zweeg en zuchtte weer. 'Als Olympia's vader er niet was geweest, zou er he­lemaal geen proces zijn gevolgd. In het oorspronkelijke rapport van de patholoog-anatoom stond dat het heel gemakkelijk een ongeluk kon zijn geweest, dat er geen vervolging zou worden ingesteld, maar Olympia's vader wilde per se een aanklacht tegen Nolan indienen. Hij geeft het niet op. Hij is bezeten. Hij zat ons bij de recht­bank voortdurend woedend aan te staren.'

'Als het aan hem had gelegen zou Nolan al die tijd ach­ter de tralies hebben gezeten en niet op borgtocht zijn vrijgelaten,' bevestigde Tremayne.

Mackie knikte. 'Het openbaar ministerie - en dat is in dit geval Olympia's vader, sprekend via zijn advocaten - wilde dat Nolan vannacht in de gevangenis bleef, maar de rechter zei nee. Nolan en Lewis zijn daarom terugge­gaan naar het huis van Lewis, en god weet in welke staat ze zijn nadat ze bij de rechtbank door de mangel zijn gehaald. Olympia's vader verdient gewurgd te worden voor alle ellende die hij heeft veroorzaakt.'

Het leek mij dat de ellende in de eerste plaats door Nolan was veroorzaakt, maar dat zei ik maar niet.

'Tja,' zei Tremayne schouderophalend, 'het is hier in huis gebeurd, maar mijn gezin is er goddank niet direct bij betrokken.'

Mackie keek of ze daar niet zo zeker van was. 'Het zijn onze vrienden,' zei ze.

'Zelfs dat nauwelijks,' zei Perkin, mij aankijkend. 'Fiona en Mackie zijn vriendinnen. Daar is het mee begon­nen. Mackie logeerde een keer bij Fiona, en toen heb ik haar bij Fiona thuis ontmoet...' Hij glimlachte even. 'En van het een kwam het ander, zoals ze zeggen, en zo zijn we getrouwd.'

'En leefden nog lang en gelukkig,' vulde Mackie loyaal aan, hoewel ik het idee had dat hun geluk dan aan haar eigen inspanning te danken moest zijn geweest. 'We zijn nu twee jaar getrouwd. Tweeënhalf bijna.'

'Je zet al dit gedoe met Nolan toch niet in mijn boek, hè?' vroeg Tremayne.

'Dat lijkt me niet,' zei ik. 'Als je het niet wilt.'

'Nee, dat wil ik niet. Ik liet juist een paar gasten uit toen dat meisje stierf. Perkin kwam het me vertellen en ik moest handelend optreden, maar ik kende haar niet, ze was met Nolan meegekomen en ik had haar nog nooit ontmoet. Ze maakt geen deel uit van mijn leven.'

'Goed hoor,' zei ik.

Tremayne toonde geen opluchting, maar knikte slechts. Zo in zijn eigen huis, voor zijn eigen haardvuur staande, was hij een robuuste man met een nadrukkelijke persoonlijkheid, gewend de leiding te nemen en zijn koninkrijk te regeren. Dit was ongetwijfeld het personage waarover het boek diende te gaan - de verpersoonlijking van beheerstheid, van wereldse wijsheid en succes.

Zo zij het, dacht ik. Als ik voor mijn avondeten diende te zingen, dan zou ik de liedjes zingen die hij koos. Maar intussen, waar bleef dat avondeten?

'Morgenochtend,' zei Tremayne tegen mij, van onder­werp veranderend en de rechtszaak en zijn beproevingen blijkbaar beu, 'zou je misschien met me mee naar buiten kunnen gaan om mijn paarden bij de ochtendtraining bezig te zien.'

'Dat lijkt me leuk,' zei ik.

'Goed. Ik zal je om zeven uur wekken. De eerste groep vertrekt om half acht, vlak voor zonsopkomst. Bij deze vorst kunnen we momenteel natuurlijk niet echt trainen, maar we hebben een voor alle weersomstandigheden ge­schikte galopbaan. Die zie je morgenochtend wel. Als het te hard mocht sneeuwen gaan we niet.'

'Mooi.'

Hij wendde zich tot Mackie. 'Jij gaat zeker niet mee met de eerste groep?'

'Nee, het spijt me. We moeten vroeg weg om op tijd in Reading te zijn.'

Hij knikte en zei tegen mij: 'Mackie is mijn assistente.'

Ik keek even naar Mackie en toen naar Perkin.

'Dat klopt,' zei Tremayne, mijn gedachten lezend. 'Per­kin werkt niet voor me. Mackie wel. Perkin heeft nooit trainer willen worden en leidt zijn eigen leven. Gareth... tja... misschien dat Gareth het nog eens van me over­neemt, maar nu is hij nog te jong om te weten wat hij wil. Maar Perkin heeft me door met Mackie te trouwen een verdomd pientere assistente bezorgd en het gaat nog altijd prima.'

Mackie trok een vergenoegd gezicht bij dit duidelijke blijk van genegenheid en het leek dat de regeling ook Perkins instemming had.

'Dit is een kolossaal huis,' zei Tremayne, 'en aangezien Perkin en Mackie nog niet genoeg geld voor een eigen huis hadden, hebben we het gedeeld en hebben zij nu hun eigen helft. Je zult gauw genoeg de weg weten.' Hij dronk zijn glas leeg en ging zich er nog een inschenken. 'Je kunt de eetkamer krijgen om in te werken,' zei hij over zijn schouder tegen mij. 'Morgen zal ik je laten zien waar je de knipsels, videobanden en rensportgidsen kunt vin­den, en je kunt alles wat je wilt meenemen naar de eetka­mer. We zullen de videorecorder daar installeren.'

'Mooi,' zei ik. In de eetkamer zou allicht meer te eten zijn, dacht ik.

'Zodra het dooit neem ik je mee naar de races. Je zult gauw doorhebben hoe het er toegaat.'

'Doorhebben hoe het er toegaat?' herhaalde Perkin verbaasd. 'Weet hij dan niets van racen?'

'Niet veel,' zei ik.

Perkin trok spottend zijn wenkbrauwen op. 'Dat zal me het boek wel worden.'

'Hij is schrijver,' zei Tremayne een tikje verwerend. 'Hij kan het leren.'

Ik knikte beamend. Het was inderdaad zo dat ik mij de gewoonten en gebruiken van de bewoners van verafgele­gen plaatsen had eigen gemaakt, en ik twijfelde er niet aan of dat zou mij met de paardensportbroederschap thuis in Engeland ook wel lukken. Luisteren, kijken, vra­gen stellen, doorgronden, verifiëren - ik zou dezelfde methode gebruiken die ik al zes keer eerder had toege­past, en ditmaal zonder dat ik een tolk nodig had. Of ik Tremaynes levensverhaal kon presenteren in een vorm die anderen met genoegen zouden lezen, dat was de kna­gende, onzekere vraag waar het om ging.

Gareth kwam ten langen leste tegelijk met een vlaag koude lucht binnengestoven en vroeg, terwijl hij een ge­watteerd, felgekleurd jack uittrok dat pijn deed aan je ogen, aan zijn vader: 'Wat eten we vanavond?'

'Wat je maar wilt,' zei Tremayne achteloos.

'Pizza dan maar.' Hij zag mij zitten. 'Dag, ik ben Ga­reth.'

Tremayne noemde hem mijn naam en vertelde dat ik de biografie zou schrijven en bij hen logeerde.

'Serieus?' vroeg de jongen met grote ogen. 'Wil je ook een stuk pizza?'

'Ja, graag.'

'Tien minuten,' zei hij. Hij wendde zich tot Mackie. 'Jullie tweeën ook?'

Mackie en Perkin schudden allebei hun hoofd en mompelden dat ze ervandoor gingen naar hun eigen ver­trekken, wat ook precies scheen te zijn wat Gareth en Tremayne verwachtten.

Gareth was misschien één meter zeventig lang, met vrijwel evenveel zelfvertrouwen als zijn vader en een nog half gebroken stem, die schor en ongelijk klonk. Hij be­keek mij van top tot teen als om te taxeren waar hij het gedurende de duur van mijn bezoek mee te stellen zou krijgen en scheen teleurgesteld noch opgetogen.

'Ik hoorde bij Coconut thuis het weerbericht,' zei hij tegen zijn vader. 'Het was vandaag de koudste dag sinds vijfentwintig jaar. De paarden van de vader van Coconut hebben donsdekens om onder bun jutedek.'

'De onze ook,' zei Tremayne. 'Werd er nog meer sneeuw voorspeld?'

'Nee, alleen nog een paar dagen vorst. Oostenwind uit Siberië. Heb je eraan gedacht mijn schoolgeld over te maken?'

Tremayne was het kennelijk vergeten.

'Als je een cheque uitschrijft,' zei zijn zoon, 'dan geef ik die zelfwel aan ze. Ze beginnen een beetje ongerust te ra­ken.'

'Mijn chequeboekje ligt op kantoor,' zei Tremayne.

'Mooi.' Gareth liep met zijn driekleurig omhulsel de kamer uit en kwam vrijwel meteen weer terug. 'Er is ze­ker geen kans op,' vroeg hij aan mij, 'dat je kunt koken?'